
Het ontstaan van het universum – van oerknal tot sterrenhemel
Het universum en alles wat we kennen – de sterren, de planeten, zelfs jij en ik – zijn ooit ergens begonnen. Maar hoe precies? Dat is een vraag waar wetenschappers, filosofen én dromers al eeuwenlang mee bezig zijn. Het meest geaccepteerde antwoord komt van de Big Bang-theorie, oftewel de oerknal.
Volgens deze theorie is het heelal zo’n 13,8 miljard jaar geleden ontstaan uit een extreem hete, dichte punt – denk aan alle energie en materie van het universum samengepropt in iets kleiner dan een zandkorrel. In een fractie van een seconde zette dat uit, koelde het langzaam af, en begon de bouw van alles wat we vandaag zien: atomen, sterren, sterrenstelsels… en uiteindelijk ook onze planeet.

💡 Fun fact: de Big Bang was eigenlijk geen explosie zoals vuurwerk, maar meer een plotselinge uitzetting van ruimte zelf. Er was dus geen “buiten”, alleen een heelal dat steeds groter werd.
De theorie werd voor het eerst serieus voorgesteld door Georges Lemaître, een Belgische priester én wetenschapper, in 1927. Niet iedereen nam hem meteen serieus, maar bewijs volgde snel. In 1964 ontdekten twee onderzoekers per ongeluk de kosmische achtergrondstraling – een soort “nagloed” van de oerknal, nog steeds meetbaar overal in het heelal.
Toch blijft de Big Bang vol mysteries. Wat gebeurde er in de allereerste fractie van een seconde? Waar kwam die oerknal eigenlijk vandaan? En wat is de uiteindelijke bestemming van ons universum – blijft het eeuwig uitdijen of stort het ooit weer in elkaar?

Ondanks al die vragen heeft de Big Bang-theorie ons wereldbeeld volledig veranderd. Het idee dat uit één knal alles ontstond, van melkwegstelsels tot mensen, laat zien hoe bijzonder en verbonden alles in het universum eigenlijk is.
Dus de volgende keer dat je ’s nachts naar de sterren kijkt, bedenk dan: je kijkt niet alleen omhoog, je kijkt eigenlijk 13,8 miljard jaar terug in de tijd – terug naar het prille begin van alles.